[vwa]

1 route, rue - weg

  'une voie sans issue'
  een doodlopende weg

2 rails pour la circulation des trains - spoorweg

  'Il y a eu un incident sur la voie.'
  Er is een storing geweest op het spoor.

3 type de transport - wijze van vervoer

  'par voie aérienne'
  door de lucht

4 partie d'une route - (rij)baan

  'une route à deux voies'
  een tweebaansweg

5 lieu de passage et d'arrêt des trains, dans une gare - spoor

  'Le train entre en gare sur la voie 4.'
  De trein komt het station binnen op spoor 4.

6 lieu de passage dans le corps humain - weg

  'par voie orale'
  oraal

  'les voies respiratoires'
  de luchtwegen

7 moyen utilisé - weg

  'la voie hiérarchique'
  de hiërarchische weg

8   en voie de
sur le point de, en train de - bezig te

  'un pays en voie de développement'
  een ontwikkelingsland

9   être en bonne voie
être sur le point de bien se terminer - op de goede weg zijn

10   mettre ··· sur la voie
l'orienter pour l'aider - iemand op weg helpen
© K Dictionaries Ltd.

voie (v)	de weg ; de afstand (m) ; de baan (m) ; de dienstbetrekking (v) ; de functie (v) ; de loopbaan ; het paadje ; de rijbaan ; de rijstrook ; rijvlak (znw.) ; de rijweg (m) ; de straat ; de straatweg (m) ; de tournee (v) ; het trekpad ; verkeersstrook (znw.)
la voie	manier ; spoor ; kanaal
voie	doorgang ; baanvak (trein) ; kanaal ; looproute ; openbaar vervoer netwerk ; rijstrook ; schakeling ; spoor ; spoorbreedte ; spoorinstallatie ; spraakkanaal ; strook ; tandbreedte ; transmissiekanaal ; verkeersweg ; weg

Bronnen: Wikipedia; interglot; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.




FR: allée
FR: artère
FR: avenue
FR: boulevard
FR: canal
FR: chaussée
FR: chemin
FR: passage
FR: piste
FR: portion de route

FR: route à  trois voies NL: driebaansweg
FR: être en voie de NL: bezig zijn te, met
FR: voies de fait NL: geweld
FR: voie ferrée NL: spoorweg
FR: mettre sur la voie NL: op weg helpen