Vertaal
Naar andere talen: • valoir > DEvaloir > ENvaloir > ES
Vertalingen valoir FR>NL
[valwaʀ]

1 avoir comme prix ou comme valeur - kosten - waard zijn

  'Ce tableau vaut 5 000 euros.'
  Dit schilderij kost 5000 euro.

  'Cet objet vaut cher.'
  Dt voorwerp is duur.


2 être valable pour - gelden (voor)

  'Cette règle vaut pour tous.'
  Deze regel geldt voor allen.


3 mériter - waard zijn

  'Le voyage vaut la peine.'
  De reis is de moeite waard.


4   il vaut mieux
il est préférable - het is beter

  'Il vaut mieux attendre.'
  Het is beter om te wachten.

  'Il vaut mieux que je parte.'
  Ik kan maar beter weggaan.


5   faire valoir
faire reconnaître - (goed) doen uitkomen

  'faire valoir un droit'
  een recht doen gelden
[valwaʀ]


1   valoir ··· à ···
avoir comme conséquence pour ··· - iemand iets opleveren

  'Cela lui a valu des critiques.'
  Dat heeft hem veel kritiek opgeleverd.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
valoir (ww.) geld opleveren (ww.) ; gelden (ww.) ; inbrengen (ww.) ; van kracht zijn (ww.) ; waard zijn (ww.)
valoir van toepassing zijn
Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek


Voorbeeldzinnen met `valoir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: avoir effet

Uitdrukkingen en gezegdes
FR: à  valoir NL: op afrekening
FR: faire valoir NL: doen uitkomen
FR: ne rien faire qui vaille NL: niets goeds uitvoeren
FR: valoir mieux NL: beter zijn
FR: il vaut (vaudrait) mieux NL: het is (zou) beter (zijn)
FR: mieux vaut tard que jamais NL: beter laat dan nooit
FR: valoir la peine NL: de moeite waard zijn
FR: vaille que vaille NL: zo goed en zo kwaad als het gaat
FR: ça vaut le coup (spreektaal) NL: dat is de moeite waard