Vertaal
Naar andere talen: • gâcher > DEgâcher > ENgâcher > ES
Vertalingen gâcher FR>NL
[gɑʃe]

1 faire usage de ··· de façon inutile - verknoeien - verspillen

  'gâcher son argent'
  zijn geld verspillen

  'gâcher ses chances'
  zijn kansen verknoeien


2 troubler, faire échouer - verknoeien - in het water laten vallen

  'Le mauvais temps a gâché la fête.'
  Door het slechte weer is het feest in het water gevallen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
gâcher (ww.) verpesten (ww.) ; verderven (ww.) ; verdoen (ww.) ; vergallen (ww.) ; verknoeien (ww.) ; verkopen (ww.) ; verkwanselen (ww.) ; verkwisten (ww.) ; verloederen (ww.) ; verbrodden (ww.) ; verprutsen (ww.) ; verslonzen (ww.) ; verspillen (ww.) ; verteren (ww.) ; verzieken (ww.) ; verzuren (ww.) ; wegrotten (ww.) ; zuur worden (ww.) ; prutsen (ww.) ; aanrommelen (ww.) ; aanrotzooien (ww.) ; corrumperen (ww.) ; klooien (ww.) ; klungelen (ww.) ; klunzen (ww.) ; knoeien (ww.) ; ontbinden (ww.) ; aanklooien (ww.) ; rotten (ww.) ; rotzooien (ww.) ; scharrelen (ww.) ; schiften (ww.) ; stukmaken (ww.) ; stuntelen (ww.) ; verboemelen (ww.) ; verbrassen (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `gâcher`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: abîmer
FR: bâcler
FR: barbouiller
FR: galvauder
FR: gaspiller
FR: gâter
FR: perdre
FR: rater
FR: saboter