Vertaal
Naar andere talen: • devoir > DEdevoir > ENdevoir > ES
Vertalingen devoir FR>NL
[dəvwaʀ]

1 être obligé de faire ··· - moeten

  'Il doit partir.'
  Hij moet vertrekken.

  'Tu devrais le savoir.'
  Je zou het moeten weten.

  'Tu aurais dû m'appeler.'
  Je had me moeten bellen.


2 être dans la nécessité de faire ··· - moeten

  'J'ai dû l'aider.'
  Ik heb hem moeten helpen.


3 indique la possibilité - wel zullen

  'Tu dois te tromper.'
  Je vergist je waarschijnlijk.

  'La tarte doit être cuite maintenant.'
  De taart zal nu wel gaar zijn.


4 avoir l'intention de faire ··· - van plan zijn

  'Elle doit venir cet été.'
  Ze zal waarschijnlijk van de zomer komen.


5 avoir à donner, à payer ··· à ··· - schuldig zijn

  'Je lui dois trente euros.'
  Ik ben hem dertig euro schuldig.


6 avoir ··· , bénéficier de ··· grâce à ··· ou ··· - te danken hebben (aan)

  'Je lui dois la vie.'
  Ik dank mijn leven aan hem.
[dəvwaʀ]

1 ce qu'on doit faire - plicht

  'Il n'a fait que son devoir.'
  Hij heeft slechts zijn plicht gedaan.


2 exercice scolaire à faire - huiswerk

  'faire ses devoirs'
  zijn huiswerk maken

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
devoir (ww.) schuldig zijn (ww.)
devoir (m) het moeten ; het willen ; het werkstuk ; het verplicht zijn ; de verhandeling (v) ; het schrijfwerk ; het probleem ; de plicht (v) ; de moeilijkheid (v) ; de ingewikkeldheid (v) ; het dienen ; het believen
devoir er verstandig aan doen ; mogen ; kunnen ; in het krijt zitten voor ; hoeven
Bronnen: Wikipedia; interglot; ICT-Woordenboek; Trueterm


Voorbeeldzinnen met `devoir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: besogne
FR: falloir
FR: nécessiter
FR: redevoir