Vertalingen tripoter FR>NL
tripoter (ww.) | klunzen (ww.) ; stuntelen (ww.) ; scharrelen van kip (ww.) ; scharrelen (ww.) ; rotzooien (ww.) ; rommelen (ww.) ; pulken (ww.) ; prutsen (ww.) ; peuteren (ww.) ; knoeien (ww.) ; aanmodderen (ww.) ; klungelen (ww.) ; frunniken (ww.) ; frommelen (ww.) ; friemelen (ww.) ; foezelen (ww.) ; broddelen (ww.) ; aanrotzooien (ww.) ; aanrommelen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `tripoter`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: farfouillerFR: fourragerFR: fricoterFR: goderFR: manierFR: manipulerFR: palperFR: peloterFR: remuerFR: tâter