Vertaal
Naar andere talen: • tirer > DEtirer > ENtirer > ES
Vertalingen tirer FR>NL
[tiʀe]

1 exercer une action pour allonger, tendre ··· - naar beneden trekken

  'tirer ses manches'
  zijn mouwen naar beneden doen


2 ramener vers soi - (aan)trekken

  'tirer la porte'
  de deur dichttrekken


3 traîner derrière soi - (voort)trekken

  'voiture qui tire une caravane'
  auto die een caravan trekt


4 tracer - trekken

  'tirer un trait'
  een lijn trekken


5 imprimer - (af)drukken

  'tirer un livre à mille exemplaires'
  duizend exemplaren van een boek drukken


6 envoyer un projectile avec une arme - afschieten

  'tirer un coup de feu'
  een schot lossen


7 envoyer une balle, un ballon - schieten

8 faire sortir ··· ou ··· de l'endroit où il est - halen (uit)

  'tirer un mouchoir de sa poche'
  een zakdoek uit zijn zak halen


9 faire sortir d'une situation - halen (uit)

  'tirer ··· du sommeil'
  iemand uit zijn slaap halen


10 obtenir - trekken

  'tirer profit de ··· '
  profijt trekken van iets

  'tirer parti d'une situation'
  van een situatie gebruik maken


11 déduire - trekken

  'tirer une leçon d'une expérience'
  lering trekken uit een ervaring

  'tirer une conclusion'
  een conclusie trekken


12 prendre au hasard - trekken

  'tirer ··· au sort'
  iets uitloten
[tiʀe]


1 exercer une action - trekken

  'tirer sur une corde'
  aan een touw trekken


2 utiliser une arme à feu - schieten

  'tirer sur ··· '
  op iemand schieten


3 en sport, lancer un ballon, une boule, en visant un but - schieten

4   tirer à sa fin
être bientôt terminé - op zijn eind lopen


5 bien fonctionner, en parlant d'une cheminée - trekken
© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
tirer (ww.) neerhalen (ww.) ; zich optrekken aan (ww.) ; zich omhoogtrekken (ww.) ; vuren (ww.) ; voorttrekken (ww.) ; van het lijf trekken (ww.) ; trekken (ww.) ; sleuren (ww.) ; schoten lossen (ww.) ; schieten (ww.) ; rukken (ww.) ; prenten (ww.) ; plukken (ww.) ; opentrekken (ww.) ; omhoogtrekken (ww.) ; neersabelen (ww.) ; naar beneden schieten (ww.) ; grijpen (ww.) ; grabbelen (ww.) ; getallen van elkaar aftrekken (ww.) ; dichttrekken (ww.) ; afvuren (ww.) ; aftrekken (ww.) ; afschieten (ww.) ; aantrekken (ww.)
tirer diepgang hebben ; trekken ; schieten ; schetsen ; rangeren ; klaar om te vuren ; halen
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.; ICT-Woordenboek


Voorbeeldzinnen met `tirer`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: allonger
FR: amener
FR: arracher
FR: attirer
FR: décharger
FR: délivrer
FR: drainer
FR: éditer
FR: étirer
FR: exprimer

Uitdrukkingen en gezegdes
FR: tirer une affaire au clair NL: een zaak ophelderen
FR: tirer les cartes, tirer l'horoscope NL: de toekomst voorspellen
FR: tirer la langue NL: de tong uitsteken
FR: tirer l'oeil NL: de aandacht trekken
FR: tirer un portrait (pop.) NL: een foto maken
FR: tirer sa révérence NL: groeten, een buiging maken
FR: tirer d'affaire, tirer d'embarras NL: uit de verlegenheid redden
FR: tirer une épine du pied NL: uit een grote verlegenheid redden
FR: tirer d'erreur NL: uit de droom helpen
FR: tirer les larmes des yeux NL: ontroeren
FR: tirer son origine de NL: afkomstig zijn van
FR: tirer parti NL: voordeel trekken
FR: tirer du sang NL: aderlaten
FR: tirer vengeance NL: zich wreken
FR: tirer de NL: ontlenen aan (tirer un mot du grec)
FR: tirer sur NL: trekken aan