Vertalingen mariage FR>NL
[maʀjaʒ]1 fait de s'unir - huwelijk
'un mariage civil'
een burgerlijk huwelijk
'un mariage religieux'
een kerkelijk huwelijk2 fête célébrant le mariage - bruiloft - trouwfeest
'Nous sommes invités au mariage.'
We zijn uitgenodigd voor de bruiloft.3 union, harmonie - harmonie
'un mariage de couleurs'
een kleurenharmonie© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
mariage (m) | huwelijksceremonie (znw.) ; de trouwplechtigheid (v) ; de trouwerij (v) ; de trouwdag (m) ; de huwelijksvoltrekking (v) ; de huwelijksplechtigheid (v) ; het huwelijksleven ; de huwelijksinzegening (v) ; het huwelijksfeest ; huwelijkse staat (znw.) ; de huwelijksdag (m) ; de huwelijk (m) ; de echtverbintenis (v) ; echt (znw.) ; het bruiloftsfeest ; bruiloftsdag (znw.) ; de bruiloft |
le mariage | het trouwfeest ; de trouw ; mix |
mariage | huwelijk |
Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `mariage`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: allianceFR: associationFR: fusionFR: hymenFR: noceFR: réunionFR: unionFR: union conjugaleUitdrukkingen en gezegdes
FR: mariage d'inclination
NL: huwelijk uit liefdeFR: mariage mixte
NL: gemengd huwelijkFR: mariage de raison
NL: huwelijk uit berekening