Vertaal
Naar andere talen: • fâcher > DEfâcher > ENfâcher > ES
Vertalingen fâcher FR>NL
[səfɑʃe]

1 se mettre en colère - boos worden - kwaad worden

  'se fâcher contre ··· '
  boos/kwaad worden op iemand


2 ne plus être ami avec ··· - in onmin raken

  'se fâcher avec ··· '
  in onmin raken met iemand

  'Ils se sont encore fâchés.'
  ze hebben weer ruzie gemaakt

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
fâcher (ww.) verstoren (ww.) ; vertoornen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `fâcher`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: affliger
FR: agacer
FR: attrister
FR: cabrer
FR: chagriner
FR: contrarier
FR: contrister
FR: désoler
FR: emporter
FR: ennuyer