[desɑ̃dʀ]

1 aller de haut en bas - af gaan

  'descendre les escaliers'
  de trappen af gaan

avec l'aux. avoir

2 porter de haut en bas - naar beneden brengen

  'descendre la malle du grenier'
  de koffer van de zolder naar beneden brengen

3 tuer - neerschieten

  'se faire descendre'
  een kogel door zijn lijf krijgen[desɑ̃dʀ]


1 aller de haut en bas - naar beneden gaan

  'descendre à la cave'
  naar de kelder gaan

  'descendre du train'
  uit de trein stappen

avec l'aux. être

2 aller vers le sud - zuidwaarts gaan

  'descendre à Marseille'
  naar Marseille gaan

3 baisser - zakken

  'La température est descendue.'
  De temperatuur is gezakt.
© K Dictionaries Ltd.

descendre (ww.)

neerkomen (ww.) ; omlaagdragen (ww.) ; omlaagbrengen (ww.) ; omlaag klauteren (ww.) ; omlaag gaan (ww.) ; ombrengen (ww.) ; om het leven brengen (ww.) ; neerschieten (ww.) ; neersabelen (ww.) ; omlaaggaan (ww.) ; neerhalen (ww.) ; neergaan (ww.) ; neerbrengen (ww.) ; neer laten zakken (ww.) ; naarbeneden glijden (ww.) ; naar beneden tillen (ww.) ; naar beneden rijden (ww.) ; naar beneden lopen (ww.) ; slinken (ww.) ; voorbijgaan (ww.) ; vervallen (ww.) ; verstrijken (ww.) ; vermoorden (ww.) ; verlopen (ww.) ; vergaan (ww.) ; van kant maken (ww.) ; terechtkomen (ww.) ; naar beneden klimmen (ww.) ; schieten op (ww.) ; overhoopschieten (ww.) ; op de grond komen (ww.) ; omlaagtillen (ww.) ; omlaagstappen (ww.) ; omlaagrijden (ww.) ; omlaagklauteren (ww.) ; naar beneden gaan (ww.) ; afdalen (ww.) ; afklimmen (ww.) ; afkomen (ww.) ; aflopen (ww.) ; afmaken (ww.) ; afrijden (ww.) ; afstappen (ww.) ; afstijgen (ww.) ; afzetten (ww.) ; dalen (ww.) ; doden (ww.) ; doodmaken (ww.) ; doodschieten (ww.) ; doodslaan (ww.) ; eraf klimmen (ww.) ; naar beneden dragen (ww.) ; naar beneden brengen (ww.) ; liquideren (ww.) ; laten uitstappen (ww.) ; landen (ww.) ; lager worden (ww.) ; kleiner worden (ww.) ; inkrimpen (ww.) ; executeren (ww.) ; erafklimmen (ww.) ; eraf rijden (ww.) ; doodvonnis uitvoeren (ww.)

descendre

afstamming ; wij dalen af ; weer op aarde terugkeren ; uitstappen ; lager zetten ; bovenkomen ; beneden

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Diving dictionary; Trueterm; ICT-Woordenboek




FR: baisser
FR: couler
FR: déchoir
FR: décroître
FR: dévaler
FR: diminuer
FR: glisser
FR: ravaler
FR: tomber

FR: descendre d'un arbre NL: uit een boom klimmen
FR: descendre de cheval NL: van het paard stijgen
FR: la mer descend NL: het wordt eb
FR: descendre en soi-même NL: in zich zelve keren
FR: descendre à  terre NL: aan wal gaan
FR: descendre au tombeau NL: sterven
FR: descendre de voiture NL: uit een rijtuig stappen