Vertalingen compter FR>NL
[kɔ̃te]1 calculer - tellen
'compter les points'
de punten tellen
'compter les heures'
de uren tellen2 avoir l'intention de - van plan zijn
'Je compte partir demain.'
Ik ben van plan morgen te vertrekken.3 prévoir - rekening houden met
'Il faut compter deux heures de trajet.'
Je moet op twee uur rijden rekenen.4 mettre dans un total - (mee)rekenen
'sans compter les frais de transport'
zonder de vervoerskosten mee te rekenen
'Je ne vous ai pas compté les cafés.'
Ik heb de kopjes koffie niet op de rekening gezet.[kɔ̃te]1 dire les chiffres dans l'ordre - tellen
'Elle ne sait pas encore compter.'
Ze kan nog niet tellen.2 avoir de l'importance - (mee)tellen
'Cela ne compte pas.'
Dat telt niet (mee).3 compter sur
croire en, attendre - rekenen op
'Je compte sur ta présence.'
Ik reken op je aanwezigheid.
'Il compte sur moi pour l'aider.'
Hij rekent erop dat ik hem help.© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
compter (ww.) | erbij optellen (ww.) ; erbij rekenen (ww.) ; erbij tellen (ww.) ; factureren (ww.) ; in rekening brengen (ww.) ; meerekenen (ww.) ; meetellen (ww.) ; rekenen (ww.) ; toevoegen (ww.) |
compter | aanrekenen ; gelden ; staan voor ; tellen ; vertrouwen |
Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `compter`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: amblerFR: calculerFR: chiffrerFR: dénombrerFR: facturerFR: inventorierFR: mesurerFR: recenserFR: regarderFR: supputerUitdrukkingen en gezegdes
FR: je compte venir sous peu
NL: ik ben van plan binnenkort te komenFR: donner sans
compter
NL: met milde hand geven