Vertaal
Naar andere talen: • triunfar > DEtriunfar > ENtriunfar > FR
Vertalingen triunfar ES>NL

triunfar

werkw.
Uitspraak:  [tɾjun'faɾ]

1) ganar en una competición o lucha - overwinnen
Triunfamos y somos los campeones del torneo. - We hebben de overwinning behaald en we zijn de kampioenen van het toernooi.

2) conseguir una persona el logro de sus objetivos o el éxito - slagen
Quería triunfar en la vida a toda costa. - Hij wilde tegen elke prijs slagen in het leven.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
triunfar (ww.) aftroeven (ww.) ; behalen (ww.) ; de overwinning behalen (ww.) ; overtroeven (ww.) ; overwinnen (ww.) ; te boven komen (ww.) ; triomferen (ww.) ; verkrijgen (ww.) ; verslaan (ww.) ; winnen (ww.) ; zegepralen (ww.) ; zegevieren (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `triunfar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: alcanzar
ES: aventajar
ES: conquistar
ES: exceder
ES: ganar
ES: obtener
ES: salir triunfante
ES: salir victorioso
ES: sobrepasar
ES: sobrepujar