Vertalingen trajinar ES>NL
trajinar (ww.) | aanpoten (ww.) ; afbeulen (ww.) ; afjakkeren (ww.) ; afsloven (ww.) ; banjeren (ww.) ; buffelen (ww.) ; een ongeluk werken (ww.) ; half dood werken (ww.) ; hard werken (ww.) ; kapotwerken (ww.) ; pezen (ww.) ; ploeteren (ww.) ; sappelen (ww.) ; sloven (ww.) ; zich afsloven (ww.) ; zwoegen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `trajinar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: afanarseES: ajetrearseES: bregarES: callejearES: hacer trabajar con excesoES: ir a pieES: matarse trabajandoES: moverseES: pasearES: pasear lentamente