Vertaal
Naar andere talen: • rugir > DErugir > ENrugir > FR
Vertalingen rugir ES>NL

rugir

werkw.
Uitspraak:  [ru'xiɾ]

1) emitir su voz algunos animales salvajes - brullen
El león rugía. - De leeuw brulde.

2) gritar una persona enfadada - bulderen
Rugía de furia. - Hij bulderde van woede.

3) hacer algo un sonido fuerte - razen
El mar embravecido rugía. - De ruwe zee raasde.

4) hacer sonidos el estómago - rommelen
Ruge el estómago de hambre. - De maag rommelt van de honger.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
rugir (ww.) blèren (ww.) ; brullen (ww.) ; gillen (ww.) ; huilen (ww.) ; janken (ww.) ; ketteren (ww.) ; krijsen (ww.) ; sakkeren (ww.) ; vloeken (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `rugir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: agredir de palabra
ES: ajear
ES: aullar
ES: balar
ES: berrear
ES: blasfemar
ES: borbotear
ES: bramar
ES: burbujear
ES: chillar