Vertaal
Naar andere talen: • nombrar > DEnombrar > ENnombrar > FR
Vertalingen nombrar ES>NL

nombrar

werkw.
Uitspraak:  [nombɾaɾ]

1) pronunciar el nombre de algo o alguien - noemen
nombrar a los alumnos - de leerlingen opnoemen

2) designar a alguien para ocupar un cargo - aanstellen
Lo nombraron jefe de personal. - Ze hebben hem als personeelschef aangesteld.

3) otorgar nombre a una cosa o persona - benoemen
Sus padres lo nombraron Javier. - Zijn ouders hebben hem Javier genoemd.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
nombrar (ww.) erbij zeggen (ww.) ; voordragen (ww.) ; vernoemen (ww.) ; vermelden (ww.) ; op het oog hebben (ww.) ; nomineren (ww.) ; noemen (ww.) ; installeren (ww.) ; in functie aanstellen (ww.) ; iemand recommanderen (ww.) ; aanbevelen (ww.) ; een naam geven (ww.) ; betitelen (ww.) ; bestempelen (ww.) ; beroepen (ww.) ; benoemen (ww.) ; aanstellen (ww.) ; aanraden (ww.) ; aanmerken (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `nombrar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: anunciar
ES: apodar
ES: aseverar
ES: avisar
ES: bautizar
ES: calificar
ES: calificar de
ES: citar
ES: considerar
ES: considerar como