Vertaal
Naar andere talen: • inflar > DEinflar > ENinflar > FR
Vertalingen inflar ES>NL

I inflar

werkw.
Uitspraak:  [in'flaɾ]

1) llenar el interior de un cuerpo con aire o gas - opblazen
inflar un globo - een ballon opblazen

2) exagerar la importancia de alguna cosa - overdrijven
Inflaron los gastos para desviar fondos. - Ze hebben de kosten doen stijgen om geldmiddelen over te hevelen.


II inflarse

werkw.
Uitspraak:  [in'flaɾse]

1) excederse en el ejercicio de una actividad - vol zitten
Se infló de trabajo en la oficina. - Hij zal vol met werk op kantoor.

2) sentir y mostrar gran orgullo de los propios actos y virtudes - zwellen
inflarse de soberbia - zwellen van arrogantie

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
inflar (ww.) doen zwellen (ww.) ; oppompen (ww.) ; uitdeinen (ww.) ; zwellen (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `inflar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: desorbitar
ES: exagerar
ES: hinchar
ES: inflamarse
ES: soplar