Vertalingen encargo ES>NL
el encargo
zelfst.naamw.
1) envío que se manda a alguien -
bestelling El cartero trajo el encargo. - De postbode bracht de bestelling. |
2) gestión que debe hacer una persona -
opdracht cumplir un encargo - een opdracht uitvoeren |
de encargo (=que está hecho en función del deseo o las necesidades de quien lo ordena) - op bestelling
Fue donde la modista a hacerse un vestido de encargo. - Ze ging naar de naaister om een jurk op bestelling te laten maken.
|
estar de encargo (=estar una mujer embarazada) - in verwachting zijn
Tu hermana está de encargo. - Je zus is in verwachting.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
el encargo (m) | de aanwijzing (v) ; de aanzegging (v) ; de dienstorder ; het dwangbevel ; de instructie (v) ; de kennisgeving (v) ; de lastgeving (v) ; het mandaat ; het voorschrift |
encargo | opgave |
Bronnen: interglot; Omegawiki.org
Voorbeeldzinnen met `encargo`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: apremioES: avisoES: carta-poderES: circularES: instruccionesES: mandatoES: ordenES: órdenesES: pedidoES: poder