Vertaal
Naar andere talen: • cuidar > DEcuidar > ENcuidar > FR
Vertalingen cuidar ES>NL

I cuidar

werkw.
Uitspraak:  ['kwiðaɾ]

1) atender o asistir las necesidades de algo o alguien - verzorgen
Se ha consagrado a cuidar de los enfermos. - Hij heeft zich gewijd aan de verzorging van de zieken.

2) vigilar algo o alguien - oppassen
Dejaremos en el banco las joyas para que las cuiden. - We zullen de juwelen in de bank achterlaten zodat ze daar zullen worden bewaakt.

3) hacer algo con esmero - letten op
Es una excelente anfitriona, cuida todos lo detalles. - Zij is een uitstekende gastvrouw, ze let op alle details.


II cuidar

werkw.

encargarse de algo - zorgen
cuidar de comprar comida - zorgen voor de aankoop van het eten


III cuidarse

werkw.
Uitspraak:  [kwi'ðaɾse]

1) preocuparse una persona por su propio bienestar - op zichzelf letten
Se cuida debido a los problemas de hipertensión. - Hij let op zichzelf vanwege zijn problemen van hoge bloeddruk.

2) mantenerse alejado de un peligro - zich hoeden
Cuídate de nadar en esa parte del río. - Hoed je om in dat gedeelte van de rivier te gaan zwemmen.

3) ocuparse de una persona o cosa - zorgen
Él se cuida de regar las plantas. - Hij zorgt ervoor om de planten water te geven.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
cuidar (ww.) leiden tot iets (ww.) ; verzorgen (ww.) ; zorg dragen (ww.) ; zorgen (ww.) ; zorgen voor (ww.) ; zorgen voor iemand (ww.) ; zorgen voor iets (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `cuidar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: atender
ES: atender a
ES: celar
ES: conservar
ES: cuidar de
ES: cultivar
ES: custodiar
ES: encargarse
ES: guardar
ES: mantener