Vertalingen cuidar ES>NL
I cuidar
werkw.
1) atender o asistir las necesidades de algo o alguien -
verzorgen Se ha consagrado a cuidar de los enfermos. - Hij heeft zich gewijd aan de verzorging van de zieken. |
2) vigilar algo o alguien -
oppassen Dejaremos en el banco las joyas para que las cuiden. - We zullen de juwelen in de bank achterlaten zodat ze daar zullen worden bewaakt. |
3) hacer algo con esmero -
letten op Es una excelente anfitriona, cuida todos lo detalles. - Zij is een uitstekende gastvrouw, ze let op alle details. |
II cuidar
werkw.
encargarse de algo -
zorgen cuidar de comprar comida - zorgen voor de aankoop van het eten |
III cuidarse
werkw.
1) preocuparse una persona por su propio bienestar -
op zichzelf letten Se cuida debido a los problemas de hipertensión. - Hij let op zichzelf vanwege zijn problemen van hoge bloeddruk. |
2) mantenerse alejado de un peligro -
zich hoeden Cuídate de nadar en esa parte del río. - Hoed je om in dat gedeelte van de rivier te gaan zwemmen. |
3) ocuparse de una persona o cosa -
zorgen Él se cuida de regar las plantas. - Hij zorgt ervoor om de planten water te geven. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
cuidar (ww.) | leiden tot iets (ww.) ; verzorgen (ww.) ; zorg dragen (ww.) ; zorgen (ww.) ; zorgen voor (ww.) ; zorgen voor iemand (ww.) ; zorgen voor iets (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `cuidar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: atenderES: atender aES: celarES: conservarES: cuidar deES: cultivarES: custodiarES: encargarseES: guardarES: mantener