Vertaal
Naar andere talen: • coser > DEcoser > ENcoser > FR
Vertalingen coser ES>NL

coser

werkw.
Uitspraak:  [ko'seɾ]

1) unir con un hilo enhebrado en una aguja notPredefined" freeValue="textile - naaien
coser un ruedo - een zoom naaien

2) hacer puntos de sutura en una herida medisch - hechten
Los médicos cosieron el corte del accidentado. - De artsen hebben de snee van de gewonde gehecht.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
coser (ww.) liefkozen (ww.) ; vrijen (ww.) ; vastnaaien (ww.) ; stikken (ww.) ; opstikken (ww.) ; opnaaien (ww.) ; naaien (ww.) ; minnen (ww.) ; minnekozen (ww.) ; innaaien (ww.) ; hechten (ww.) ; doorstikken (ww.) ; de liefde bedrijven (ww.) ; beminnen (ww.)
coser doornaaien ; pikeren ; naaien
Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `coser`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acostarse
ES: ajustar
ES: bordar
ES: calcetar
ES: coser en
ES: hacer el amor
ES: hacer punto
ES: hilar
ES: hilvanar
ES: pespuntar