Vertalingen cosechar ES>NL
cosechar
werkw.
1) recolectar los frutos de la tierra landbouw -
oogsten Los trabajadores cosecharon la vid. - De arbeiders oogsten de wijnstok. |
2) atraer simpatía o rechazo -
opwekken Su carácter cosechó resentimientos con sus compañeros. - Zij karakter wekte wrok op bij zijn collega´s. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
cosechar (ww.) | binnen halen (ww.) ; oogsten (ww.) ; plukken (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `cosechar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: cogerES: recoger