Vertalingen anticipar ES>NL
I anticipar
werkw.
1) realizar antes del tiempo fijado -
vervroegen anticipar la celebración - de viering vervroegen |
2) adelantar cierta información -
meedelen anticipar detalles de las obras a realizar - voorzien van details over de werkzaamheden die worden uitgevoerd |
II anticiparse
werkw.
1) adelantarse en la realización de algo -
vooruitlopen (op) Se anticipó a su amigo. - Hij was zijn vriend voor. |
2) ocurrir antes de tiempo -
eerder plaatsvinden El invierno se anticipó. - De winter is eerder ingetreden. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
anticipar (ww.) | naar voren plaatsen (ww.) ; tevoren zien (ww.) ; vervroegen (ww.) ; voorzien (ww.) ; vroeger uitvoeren dan gepland (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `anticipar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: adelantarES: adelantar el trabajoES: adivinarES: barruntarES: conjeturarES: determinar anticipadamenteES: efectuar adelantamientoES: pagar un adelantoES: pagar un anticipoES: predecir