Vertaal
Naar andere talen: • anticipar > DEanticipar > ENanticipar > FR
Vertalingen anticipar ES>NL

I anticipar

werkw.
Uitspraak:  [antiɑuiˈpaɾ]

1) realizar antes del tiempo fijado - vervroegen
anticipar la celebración - de viering vervroegen

2) adelantar cierta información - meedelen
anticipar detalles de las obras a realizar - voorzien van details over de werkzaamheden die worden uitgevoerd


II anticiparse

werkw.
Uitspraak:  [antiɑuiˈpaɾse]

1) adelantarse en la realización de algo - vooruitlopen (op)
Se anticipó a su amigo. - Hij was zijn vriend voor.

2) ocurrir antes de tiempo - eerder plaatsvinden
El invierno se anticipó. - De winter is eerder ingetreden.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
anticipar (ww.) naar voren plaatsen (ww.) ; tevoren zien (ww.) ; vervroegen (ww.) ; voorzien (ww.) ; vroeger uitvoeren dan gepland (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `anticipar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: adelantar
ES: adelantar el trabajo
ES: adivinar
ES: barruntar
ES: conjeturar
ES: determinar anticipadamente
ES: efectuar adelantamiento
ES: pagar un adelanto
ES: pagar un anticipo
ES: predecir