Vertalingen salpicar ES>NL
salpicar
werkw.
1) saltar un líquido en forma de gotas pequeñas -
(op)spatten El agua de la lluvia salpica las ventanas. - Het water van de regen spat tegen de ramen. |
2) diseminar cosas sobre una superficie -
bestrooien Mi madre salpica trozos de chocolate en las galletas. - Mijn moeder bestrooit de koekjes met stukjes chocolade. |
3) perjudicar la fama de alguien -
aantasten Tus actos salpicaron a todos tus compañeros. - Jouw daden hebben al je collega´s bezoedeld. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
salpicar (ww.) | bezaaien (ww.) ; doorspekken (ww.) ; inzaaien (ww.) ; larderen (ww.) ; opspatten (ww.) ; rijkelijk voorzien van (ww.) ; spatten (ww.) ; spetteren (ww.) ; zaaien (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `salpicar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: sembrarES: tener en abundancia