Vertaal
Naar andere talen: • haber > DEhaber > ENhaber > FR
Vertalingen haber ES>NL

I el haber

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [aeɾ]

1) conjunto de bienes de una persona o sociedad - vermogen
Cuenta en su haber con cinco casas. - Hij heeft vijf huizen in zijn vermogen..

2) salario o remuneración - salaris
Los empleados reciben sus haberes a fin de mes. - De werknemers ontvangen hun salaris aan het einde van de maand.

3) cantidad con que se cuenta en contabilidad commercie - tegoed
Debes anotar los gastos en el debe y los ingresos en haber. - Je moet de uitgaven onder het debet en de inkomsten onder het credit noteren.

4) conjunto de cualidades positivas de una persona - goede eigenschap
En su haber cuenta con una paciencia infinita. - Als goede eigenschap beschikt hij over een eindeloos geduld.


II haber

werkw.
Uitspraak:  [aeɾ]

sirve para formar los tiempos compuestos de los verbos - hebben , zijn
Cuando el llamó yo ya me había ido. - Toen hij belde, was ik al vertrokken.


III haber

werkw.

1) ocurrir, suceder, tener lugar alguna cosa - plaats hebben
Habrá reunión el próximo viernes a la tarde. - Aanstaande vrijdag zal er in de middag een vergadering plaats hebben.

2) hallarse una persona o animal en un lugar - zijn
Había mucha gente en la fiesta. - Er waren veel mensen op het feest.
uitdrukking haber de + infinitivo
uitdrukking haber que + infinitivo

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
haber bestaan ; er ; liggen ; staan ; zijn ; zitten
Bron: Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `haber`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: bienes
ES: capital
ES: caudal
ES: existir
ES: fortuna
ES: hallarse
ES: patrimonio
ES: riqueza
ES: ser
ES: subsistir