Vertalingen don ES>NL
I el don
zelfst.naamw.
1) regalo u obsequio, en especial el que es inmaterial y es dado a una persona por una entidad superior -
gave la inteligencia es un don divino - de intelligentie is een goddelijke gave |
2) aptitud para hacer algo -
aanleg Tiene un don para el arte. - Hij heeft aanleg voor de kunst. |
3) característica particular de una persona -
eigenschap Tiene el don de irritar a la gente. - Hij heeft de eigenschap om mensen te irriteren. |
II el/la don
zelfst.naamw.
fórmula que antecede al nombre de pila -
heer don Eduardo - heer Eduardo |
don nadie (=persona de poca importancia) - onbenul
Se cree muy importante y no es más que un don nadie. - Hij denkt dat hij heel belangrijk is maar hij is niet meer dan een stuk onbenul.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
el don (m) | de inhoud (m) ; de zegening (v) ; het zegenen ; de zegen (m) ; de zaligheid (v) ; de voorspoed (m) ; het verstand ; het vernuft ; omvatte ruimte (znw.) ; de hersens ; het heil ; gezegende toestand (znw.) ; de geest (m) ; de denkvermogen ; de capaciteit (v) ; het brein |
don | buitenkans ; talent |
Bronnen: interglot; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `don`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: agasajoES: capacidadES: carismaES: dádivaES: disposicionesES: dotesES: entendimientoES: facilidadES: facultad de pensarES: felicidad