Vertaal
Naar andere talen: • abril > DEabril > ENabril > FR
Vertalingen abril ES>NL

I el abril

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [aˈβɾil]

1) cuarto mes del año - april
Cumple años en abril. - Hij is jarig in april.

2) primera juventud - jeugdjaren
el abril de la vida - De jeugdjaren van het leven


II el abriles

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [aˈβɾiles]

años de una persona - jaar
cumplir dieciocho abriles - achttien lentes jong worden

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
el abril (m) de april (m)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `abril`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: agosto
ES: diciembre
ES: enero
ES: febrero
ES: julio
ES: junio
ES: marzo
ES: mayo
ES: mes
ES: noviembre