Vertalingen amanecer ES>NL
I el amanecer
zelfst.naamw.
1) momento en que aparece el sol y comienza el día -
dageraad Se levantó temprano para ver el amanecer. - Hij is vroeg opgestaan om de dageraad te zien. |
2) principio de algo -
ontwaken Presenciamos el amanecer de una nueva era. - We zijn getuigen van het ontwaken van een nieuw tijdperk. |
II amanecer
werkw.
comenzar el día, aparecer la luz del Sol -
dag worden Amaneció nublado. - De dag begon bewolkt. |
III amanecer
werkw.
1) estar alguien en un lugar o de determinada manera al comenzar el día -
wakker worden Amanecimos abrazados. - We werden omarmd wakker. |
2) estar algo de determinada manera al comenzar el día -
bij het aanbreken van de dag .... La ciudad amaneció llena de nieve. - Bij het aanbreken van de dag was de stad bedekt met sneeuw. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
amanecer (znw.) | de ochtendstond (m) ; het ochtendgloren ; de morgenstond (m) ; de morgenschemering (v) |
amanecer (ww.) | licht worden (ww.) ; laken (ww.) ; lichten (ww.) ; lichter worden van kleur (ww.) ; manen (ww.) ; nadragen (ww.) ; neppen (ww.) ; omlijnen (ww.) ; omranden (ww.) ; oplichten (ww.) ; rijzen (ww.) ; schijnen (ww.) ; sommeren (ww.) ; sprankelen (ww.) ; stralen (ww.) ; twinkelen (ww.) ; verhuizen (ww.) ; verkassen (ww.) ; verneuken (ww.) ; verwijten (ww.) ; voor de voeten gooien (ww.) ; voorhouden (ww.) ; vroege ochtenduren (ww.) ; kwalijk nemen (ww.) ; aanbreken van de dag (ww.) ; aanmanen (ww.) ; aanmanen tot een verplichting (ww.) ; aanrekenen (ww.) ; aansteken (ww.) ; aanstrijken (ww.) ; aanwrijven (ww.) ; afbakenen (ww.) ; afpalen (ww.) ; afzetten (ww.) ; begrenzen (ww.) ; berispen (ww.) ; beschuldigen (ww.) ; blameren (ww.) ; dagen (ww.) ; doen ontvlammen (ww.) ; flikkeren (ww.) ; fonkelen (ww.) ; gispen (ww.) ; glanzen (ww.) ; gloren (ww.) ; iemand iets verwijten (ww.) ; krieken (ww.) |
el amanecer (m) | de dageraad (m) ; de zonsopgang (m) |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `amanecer`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abrirES: aconsejarES: acorralarES: acotarES: agarrarES: agrandarseES: albaES: alborES: alboradaES: alborear