Vertaal
Naar andere talen: • pay > DEpay > ESpay > FR
Vertalingen pay EN>NL

1 to give (money) to (someone) in exchange for goods, services etc: “He paid $5 for the book.”
betalen

2 to return (money that is owed): “It's time you paid your debts.”
betalen

3 to suffer punishment (for): “You'll pay for that remark!”
betalen

4 to be useful or profitable (to): “Crime doesn't pay.”
lonend zijn

5 to give (attention, homage, respect etc): “Pay attention!”
betuigen
money given or received for work etc; wages: “How much pay do you get?”
loon

'payable (Bijvoeglijk naamwoord)

which may be or must be paid: “The account is payable at the end of the month.”
te betalen

pay'ee (Zelfstandig naamwoord)

a person to whom money is (to be) paid.
ontvanger

'payment (Zelfstandig naamwoord)

1 money etc paid: “The TV can be paid for in ten weekly payments.”
afbetaling

2 the act of paying: “He gave me a book in payment for my kindness.”
betaling, beloning

'pay-packet (Zelfstandig naamwoord)

an envelope containing a person's wages: “The manager handed out the pay-packets.”
loonzakje

'pay-roll (Zelfstandig naamwoord)

1 a list of all the workers in a factory etc: “We have 450 people on the pay-roll.”
loonlijst

2 the total amount of money to be paid to all the workers: “The thieves stole the pay-roll.”
loongeld

pay back

1 to give back (to someone something that one has borrowed): “I'll pay you back as soon as I can.”
terugbetalen

2 to punish: “I'll pay you back for that!”
betaald zetten

pay off

1 to pay in full and discharge (workers) because they are no longer needed: “Hundreds of steel-workers have been paid off.”
betalen en ontslaan

2 to have good results: “His hard work paid off.”
winst opleveren

pay up

to give (money) to someone, eg in order to pay a debt: “You have three days to pay up (= You must pay up within three days).”
betalen

put paid to

to prevent a person from doing (something he planned or wanted to do): “The rain put paid to our visit to the zoo.”
verhinderen
© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
to pay soldij (ww.) ; inkomen uit onderneming (ww.) ; lonen (ww.) ; loon (ww.) ; loonzakje (ww.) ; meebetalen (ww.) ; salariëren (ww.) ; salariëring (ww.) ; salari�ren (ww.) ; salaris (ww.) ; inkomen (ww.) ; spenderen (ww.) ; traktement (ww.) ; uitbetalen (ww.) ; uitgeven (ww.) ; verdienste (ww.) ; vereffenen (ww.) ; verrekenen (ww.) ; voldoen (ww.) ; wedde (ww.) ; honoreren (ww.) ; afrekenen (ww.) ; arbeidsloon (ww.) ; bekostigen (ww.) ; belonen (ww.) ; besteden (ww.) ; betalen (ww.) ; bezoldigen (ww.) ; bezoldiging (ww.) ; bijleggen (ww.) ; dokken (ww.) ; gage (ww.) ; honorarium (ww.)
pay bezoldiging ; werkloon ; vergoeding ; uitkeren ; storten ; salarisstrook ; loon
Bronnen: interglot; Vlietstra; Download IATE, European Union, 2017.; Wakefield genealogy pages; MWB


Voorbeeldzinnen met `pay`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
EN: clear
EN: compensate
EN: discharge
EN: earnings
EN: foot
EN: income
EN: money
EN: pay cheque
EN: pay envelope
EN: pay packet

Uitdrukkingen en gezegdes
EN: they will pay me a call (visit) NL: ze zullen me bezoeken
EN: the business pays its way NL: de zaak kan z. zelf bedruipen
EN: pay away NL: (scheepvaart) vieren (kabel) NL: uitgeven (geld)
EN: pay back NL: betaald zetten NL: terugbetalen
EN: pay down NL: contant betalen
EN: pay for an article NL: een artikel betalen
EN: pay into NL: storten (geld)
EN: paid into your account NL: in uw krediet geboekt
EN: pay off NL: (af)betalen NL: afrekenen NL: betaald zetten
EN: pay out NL: (scheepvaart) vieren (kabel) NL: (uit)betalen NL: betaald zetten
EN: pay through the nose NL: afgezet (overvraagd) worden
EN: pay towards NL: bijdragen voor
EN: pay up NL: betalen NL: volstorten (aandelen)