1 to (cause to) change position or go from one place to another: “He moved his arm”
bewegen, verplaatsen

2 to change houses: “We're moving on Saturday.”
verhuizen

3 to affect the feelings or emotions of: “I was deeply moved by the film.”
bewegen

1 (in board games) an act of moving a piece: “You can win this game in three moves.”
zet

2 an act of changing homes: “How did your move go?”
verhuizing

'movable (Bijvoeglijk naamwoord)

beweegbaar

'movement (Zelfstandig naamwoord)

1 (an act of) changing position or going from one point to another: “The animal turned sideways with a swift movement.”
beweging

2 activity: “In this play there is a lot of discussion but not much movement.”
actie

3 the art of moving gracefully or expressively: “She teaches movement and drama.”
bewegingsstijl

4 an organization or association: “the Scout movement.”
beweging

5 the moving parts of a watch, clock etc.
mechaniek

6 a section of a large-scale piece of music: “the third movement of Beethoven's Fifth Symphony.”
deel

7 a general tendency towards a habit, point of view etc: “There's a movement towards simple designs in clothing these days.”
ontwikkeling

movie (Zelfstandig naamwoord)

(especially American)

1 a cinema film: “a horror movie.”
film

2 (in plural: “with the) the cinema and films in general: to go to the movies.”
film

'moving (Bijvoeglijk naamwoord)

having an effect on the emotions etc: “a very moving speech.”
ontroerend

'movingly (Bijwoord)

ontroerend

get a move on

to hurry or move quickly: “Get a move on, or you'll be late!”
opschieten

make a move

1 to move at all: “If you make a move, I'll shoot you!”
zich verroeren

2 (withforortowards) to move (in the direction of): “He made a move for the door.”
een stap doen naar

move along

to keep moving, not staying in one place: “The police told the crowd to move along.”
doorlopen

move heaven and earth

to do everything that one possibly can.
hemel en aarde bewegen

move house

to change one's home or place of residence: “They're moving house next week.”
verhuizen

move in

to go into and occupy a house etc: “We can move in on Saturday.”
betrekken

move off

(of vehicles etc) to begin moving away: “The bus moved off just as I got to the bus stop.”
wegrijden

move out

to leave, cease to live in, a house etc: “She has to move out before the new owners arrive.”
vertrekken

move up

to move in any given direction so as to make more space: “Move up and let me sit down, please.”
opschuiven

on the move

1 moving from place to place: “With his kind of job, he's always on the move.”
op pad

2 advancing: “The frontiers of scientific knowledge are always on the move.”
in beweging
© K Dictionaries Ltd.

to move

verschuiven (ww.) ; schijnkamp (ww.) ; schuivend verplaatsen (ww.) ; sciamachie (ww.) ; spiegelgevecht (ww.) ; standplaats veranderen (ww.) ; stappen (ww.) ; treffen (ww.) ; verhuizen (ww.) ; verleggen (ww.) ; verplaatsen (ww.) ; verrijden (ww.) ; verschikken (ww.) ; schijngevecht (ww.) ; verspringen (ww.) ; vertillen (ww.) ; vervoeren (ww.) ; verzetten (ww.) ; voor zich uitschuiven (ww.) ; voorstellen (ww.) ; voortbewegen (ww.) ; zich begeven (ww.) ; zich bewegen (ww.) ; zich verplaatsen (ww.) ; zich verroeren (ww.) ; zich voortbewegen (ww.) ; schaakstukverplaatsing (ww.) ; aangrijpen (ww.) ; beroeren (ww.) ; bewegen (ww.) ; disloqueren (ww.) ; gaan (ww.) ; iets verplaatsen (ww.) ; in beweging brengen (ww.) ; lopen (ww.) ; manoeuvre (ww.) ; ontroeren (ww.) ; opschuiven (ww.) ; overbrengen (ww.) ; overplaatsen (ww.) ; raken (ww.) ; roeren (ww.)

move

aandoen ; wegschuiven ; verroeren ; verplaatsen ; verhuizing ; plaatsen ; overplaatsen ; opzij schuiven ; omzetten

Bronnen: interglot; Vlietstra; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.




EN: alter
EN: budge
EN: change
EN: change place
EN: convey
EN: cut
EN: dart
EN: dislocate
EN: dislodge
EN: displace

Let op; `move` wordt wel in UK-Engels gebruikt maar niet of zelden in US-Engels. In UK-Engels gebruikt men `move house / move flat / etc.` In US-Engels gebruikt men `move / move out`

EN: make a move NL: een stap doen NL: vertrekken
EN: get a move on NL: (sl.) opschieten
EN: on the move NL: in beweging, en route
EN: move about NL: heen en weer trekken
EN: I'll move about it NL: ik zal er werk van maken
EN: they have moved in=moved into a house NL: ze hebben een huis betrokken
EN: they moved off NL: ze gingen heen NL: ze (goederen) werden verkocht NL: (spreektaal) zij gingen het hoekje om
EN: move on, please NL: doorlopen a.u.b.
EN: has she moved up? NL: is ze overgegaan (op school)?