Vertaal
Naar andere talen: • zusprechen > ENzusprechen > ESzusprechen > FR
Vertalingen zusprechen DE>NL

zusprechen

werkw.
Uitspraak:  [ˈʦuːʃprɛçən]

1) offiziell feststellen, dass jemand das Recht auf etw. hat - toewijzen
Die Kinder wurden dem Vater zugesprochen. - De kinderen werden toegewezen aan de vader.

2) jemandem mit Worten ein positives Gefühl geben - toespreken
einem ängstlichen Kind gut / beruhigend zusprechen - een angstig kind goed / geruststellend toespreken

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
zusprechen (ww.) aandrijven (ww.) ; aanmoedigen (ww.) ; aansporen (ww.) ; aanvuren (ww.) ; bemoedigen (ww.) ; opkrikken (ww.) ; opwekken (ww.) ; prikkelen (ww.) ; stimuleren (ww.) ; toemoedigen (ww.)
zusprechen toekennen ; toespreken
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `zusprechen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: anblasen
DE: anfachen
DE: ankurbeln
DE: anregen
DE: aufmuntern
DE: aufpolieren
DE: bejauchzen
DE: einräumen
DE: ermuntern
DE: ermutigen

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: einem Mut zusprechen NL: iemand moed inspreken
DE: einem Trost zusprechen NL: iemand troosten