Vertaal
Naar andere talen: • Wiegen > ENWiegen > ESWiegen > FR
Vertalingen Wiegen DE>NL

I wiegen

werkw.
Uitspraak:  [ˈviːgən]

1) das Gewicht von jemandem / etw. bestimmen - wegen
Das Obst wird an der Kasse gewogen. - De groente wordt bij de kassa gewogen.
Sie wiegt sich jeden Morgen. - Zij weegt zich elke morgen.

2) ein bestimmtes Gewicht haben - wegen
Die Äpfel wiegen zwei Kilo. - De appels wegen twee kilo.
Er wiegt zu viel. - Hij weegt te veel.


II wiegen

werkw.
Uitspraak:  [ˈviːgən]

1) sanft schaukeln - wiegen
ein Kind in den Schlaf wiegen - een kind in slaap wiegen

2) deel van de uitdrukking:
uitdrukking sich in Sicherheit wiegen
uitdrukking sich in der Hoffnung wiegen, dass …

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
wiegen (ww.) deinen (ww.) ; golven (ww.) ; schommelen (ww.) ; wegen (ww.) ; weging (ww.) ; wiegelen (ww.) ; wiegen (ww.) ; wuiven (ww.) ; zwaaien (ww.)
das Wiegen deining (znw.)
Wiegen wegen
Bronnen: interglot; cibg.be; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Wiegen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: auf die Waage bringen
DE: baumeln
DE: ein Gewicht haben von
DE: flattern
DE: herumfliegen
DE: pendeln
DE: schaukeln
DE: schlackern
DE: schlenkern
DE: schleudern

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: gewiegt NL: handig, ervaren
DE: sich wiegen in NL: zich met iets vleien