Vertaal
Naar andere talen: • wüten > ENwüten > ESwüten > FR
Vertalingen wüten DE>NL
wüten (ww.) brullen (ww.) ; fulmineren (ww.) ; kwaad zijn (ww.) ; razen (ww.) ; schuimbekken (ww.) ; tekeergaan (ww.) ; tieren (ww.) ; uitroepen (ww.) ; uitschreeuwen (ww.) ; woeden (ww.) ; woedend zijn (ww.)
wüten huishouden
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `wüten`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: donnern
DE: grassieren
DE: herrschen
DE: kochen
DE: rasen
DE: Schaum vor dem Mund haben
DE: sieden
DE: toben
DE: wettern