Vertaal
Naar andere talen: • tönen > ENtönen > EStönen > FR
Vertalingen tönen DE>NL

tönen

werkw.
Uitspraak:  [ˈtøːnən]

1) mit auswaschbarer Farbe färben - verven
Sie hat sich die Haare rötlich tönen lassen. - Zij heeft haar haren rood laten verven.

2) großspurig verkünden oder prahlen - opscheppen
Kurz vor der Niederlage hatte er noch getönt: „Den Sieg habe ich schon in der Tasche!‟ - Vlak voor de nederlaag had hij nog staan opscheppen: "De overwinning heb ik al in mijn zak!"

3) zu hören sein - klinken
Da tönte es aus dem Lautsprecher: ... - Daar klonk het uit de luidspreker: ...

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
tönen (ww.) opscheppen (ww.) ; opsnijden (ww.) ; snoeven (ww.)
tönen schaduwen ; tinten
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `tönen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: färben
DE: klingen
DE: läuten