Vertalingen straucheln DE>NL
straucheln (ww.) | onderuitgaan (ww.) ; op zijn bek gaan (ww.) ; strompelen (ww.) ; struikelen (ww.) ; ten val komen (ww.) ; vallen (ww.) |
das Straucheln | strompeling (znw.) ; de struikeling (v) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `straucheln`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: ausrutschenDE: einen Fehltritt begehenDE: fallenDE: fliegenDE: hinfallenDE: holpernDE: humpelnDE: purzelnDE: stolpern