| Uitspraak: | [ˈziːgən] |
| Die deutsche Mannschaft hat 4:2 gesiegt. - Het Duitse elftal heeft met 4:2 gewonnen. gegen / über jemanden siegen - tegen / van iemand winnen Am Ende wird hoffentlich die Menschlichkeit siegen. - Uiteindelijk zal hopelijk de menselijkheid overwinnen. |
| Uitspraak: | [ˈziːgɐ] |
| Verbuigingen: | Siegers , Sieger |
| Uitspraak: | [ˈziːgərɪn] |
| Verbuigingen: | Siegerin , Siegerinnen |
| als Sieger aus einem Prozess hervorgehen - als overwinnaar uit het proces tevoorschijn komen |
Voorbeeldzinnen laden....