1. MWB
  2. Vertalen
  3. rasch (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • rasch > EN • rasch > ES • rasch > FR
Vertalingen rasch DE>NL

I rasch

bijv.naamw.
Uitspraak:  [raʃ]

1) schnell verlaufend - snel
rasche Fortschritte machen - snelle vooruitgang boeken

2) nach kurzer Zeit erfolgend - snel
auf eine rasche Entscheidung dringen - op een snelle beslissing aandringen


II rasch

bijwoord

deel van de uitdrukking: snel
die rasch zunehmende Zahl der Arbeitslosen - het snel toenemende aantal werklozen
Wir müssen rasch handeln. - Wij moeten snel handelen.
Ich muss das nur noch rasch fertig machen. - Ik moet dat nog snel afwerken.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
rasch ijlings ; weldra ; vlug ; vlot ; vingervlug ; spoedig ; snel ; rap ; met gemak ; haastig ; grifweg ; grif ; gezwind ; gauw ; eerstdaags ; dra ; direct ; ras
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `rasch`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: alsbald
DE: auf der Stelle
DE: bald
DE: behend
DE: behende
DE: direkt
DE: eilends
DE: eilig
DE: eiligst
DE: flink