der Leib

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[laip]
Verbuigingen:	Leib(e)s , Leiber

der Körper eines Menschen oder Tieres - lijf

bei lebendigem Leib(e) verbrannt werden - levend verbranden

mit Leib und Seele (=ganz und gar, vollkommen) - met hart en ziel Er hat sich mit Leib und Seele der Wissenschaft verschrieben. - Hij heeft zich met hart en ziel aan de wetenschap gewijd.

etw. am eigenen Leib erfahren (=etw. persönlich erfahren) - iets aan den lijve ondervinden

etw. ist jemandem (wie) auf den Leib geschrieben / geschneidert (=etw. passt sehr gut zu jdm) - het is op het lijf geschreven Die Rolle ist ihm wie auf den Leib geschrieben. - Die rol is hem op het lijf geschreven.

© K Dictionaries Ltd.

der Leib

de anatomie (v) ; het lichaam ; het lijf

Bron: interglot




DE: Anatomie
DE: Körper
DE: Rumpf

DE: bei Leibe nicht! NL: absoluut niet!, om de dooie dood niet!
DE: Leib und Leben NL: goed en bloed
DE: seinem Leibe keinen Rat wissen NL: geen hemelse raad weten
DE: einem zu Leibe gehen, einem auf den Leib rücken NL: iemand te lijf gaan
DE: sich den Leib vollschlagen NL: (spreektaal) zich dik eten
DE: bei lebendigem Leibe NL: in levenden lijve
DE: gut bei Leibe sein NL: weldoorvoed zijn, dik zijn
DE: gesegneten Leibes sein NL: in blijde verwachting zijn