Vertalingen Kündigen DE>NL
I kündigen
werkw.
1) auflösen, beenden -
opzeggen 2) sagen oder schreiben, dass man einen Vertrag beenden will -
opzeggen fristgerecht kündigen - binnen de termijn opzeggen Er hat (seinen Job) gekündigt. - Hij heeft (zijn baan) ontslag genomen. |
jemandem kündigen (=jemanden entlassen) - ontslaan
|
II die Kündigung
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈkʏndɪgʊŋ] |
Verbuigingen: | Kündigung , Kündigungen |
deel van de uitdrukking: ontslag , opzegging Er reichte seine Kündigung ein. - Hij heeft zijn ontslag ingediend. Der Vermieter hat uns mit Kündigung gedroht. - De verhuurder heeft ons gedreigd de huur op te zeggen. die fristgerechte Kündigung des Abonnements - de tijdige opzegging van het abonnement |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
kündigen (ww.) | ontslag nemen (ww.) |
das Kündigen | het afdanken ; het afschaffen |
kündigen | ontslaan ; zijn ontslag indienen |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `Kündigen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: abbestellenDE: abblasenDE: absagenDE: abschiebenDE: annullierenDE: auf die Straße setzenDE: aufkündigenDE: auflösenDE: aufsagenDE: ausladen