Vertaal
Naar andere talen: • Können > ENKönnen > ESKönnen > FR
Vertalingen Können DE>NL

I können

Modalverb
Uitspraak:  [ˈkœnən]

1) die Fähigkeit haben, etw. zu tun - kunnen
Sie kann gut Klavier spielen. - Zij kan goed piano spelen.
Tu, was du nicht lassen kannst! - Doe wat je niet laten kunt!

2) die Möglichkeit haben, etw. zu tun bzw. als Möglichkeit vorhanden sein - kunnen
Es kann sein, dass ich mich geirrt habe. - Het is mogelijk dat ik me heb vergist.
Er kann jeden Augenblick kommen. - Hij kan elk ogenblik komen.

3) die Berechtigung oder Erlaubnis haben, etw. zu tun - mogen
Kann ich bitte mal die Fotos sehen? - Mag ik alsjeblieft de foto's zien?
Das kannst du mir doch nicht antun! - Dat kun je me toch niet aandoen!

4) guten Grund haben, etw. zu tun - kunnen
Du kannst dich auf mich verlassen! - Je kunt mij vertrouwen!

5) gezwungen sein, etw. zu tun - moeten
Mist, jetzt kann ich noch mal von vorn anfangen! - Verdorie, nu moet ik weer vooraan beginnen!


II können

werkw.
Uitspraak:  [ˈkœnən]

1) etw. beherrschen, zu etw. fähig sein - kunnen
Sie kann gut Deutsch. - Zij kent goed Duits.
Er kann das Gedicht schon auswendig. - Hij kent het gedicht van buiten.
Ich kann nicht anders. - Ik kan niet anders.

2) deel van de uitdrukking: mogen
Kann ich heute zu meiner Freundin? - Mag ik vandaag naar mijn vriendin?

3) deel van de uitdrukking:
uitdrukking nicht mehr / noch können
uitdrukking nichts dafür können / für etw. nichts können
uitdrukking mit jemandem gut / nicht können
uitdrukking Du kannst / Der kann mich mal!

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
können (ww.) iets mogen (ww.) ; kunnen (ww.) ; mogen (ww.)
das Könnende bekwaamheid (v) ; competentie ; de kunde (v) ; de kwaliteit (v) ; het vermogen
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `Können`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: auswendig können
DE: beherrschen
DE: es könnte sein
DE: es mag sein
DE: es wäre möglich
DE: fähig sein
DE: imstande sein
DE: in der Lage sein
DE: kennen
DE: mächtig sein

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: auswendig können NL: van buiten kennen
DE: nichts dafür können NL: er niets aan kunnen doen
DE: mit einem (gut) können NL: met iemand goed overweg kunnen
DE: gekonnt NL: van kunnen getuigend