Vertalingen kennen DE>NL
kennen
werkw.
Uitspraak: | [ˈkɛnən] |
Verbuigingen: | kannte , gekannt |
1) wissen, wie jemand / etw. ist -
kennen Er kennt diese Stadt sehr gut. - Hij kent deze stad heel goed. Ich kenne ihn nur als liebevollen Ehemann und Vater. - Ik ken hem alleen als een liefdevolle echtgenoot en vader. |
2) jemandem schon mal begegnet sein -
kennen Seit wann kennt ihr euch? - Sinds wanneer kennen jullie elkaar? Ich kenne sie nur flüchtig. - Ik ken haar alleen vluchtig. |
3) nennen können -
kennen Kennst du seinen Namen? - Ken je zijn naam? Ich kenne ein gutes Mittel gegen Halsschmerzen. - Ik ken een goed middel tegen keelpijn. |
4) deel van de uitdrukking: kein Mitleid / keine Gnade / ... kennen (=sich in seinen Entscheidungen nicht von Mitleid / Gnade / ... beeinflussen lassen) - geen genade / medelijden kennen
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
kennen (ww.) | kennen (ww.) ; op de hoogte zijn (ww.) ; weten (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `kennen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: auswendig könnenDE: gelernt habenDE: könnenDE: wissen