Vertalingen Knallen DE>NL
knallen
werkw.
1) einen Knall verursachen -
knallen , schieten Sie knallte mit der Peitsche. - Zij klapte met de zweep. |
2) deel van de uitdrukking: irgendwohin knallen (=mit Wucht gegen etw. stoßen) - met kracht ergens tegen stoten
Er ist mit dem Wagen gegen einen Baum geknallt. - Hij is met de auto tegen een boom geknald.
|
3) deel van de uitdrukking: etw. irgendwohin knallen (=etw. mit Wucht irgendwohin werfen) - met kracht ergens heen gooien
Sie knallte die Teller vor Wut gegen die Wand. - Zij smeet de borden van woede tegen de muur.
|
4) deel van de uitdrukking: jemandem eine knallen (=jemandem eine Ohrfeige geben) - slaan
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
knallen (ww.) | afschieten (ww.) ; afvuren (ww.) ; donderen (ww.) ; naaien (ww.) ; neuken (ww.) ; onweren (ww.) ; schieten (ww.) ; schoten lossen (ww.) ; vuren (ww.) |
das Knallen | het klappen ; het knallen ; het smakken |
Knallen | knallen |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Knallen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: ballernDE: blitzenDE: bumsenDE: donnernDE: fallenDE: feuernDE: geifernDE: gewitternDE: grollenDE: grunzenUitdrukkingen en gezegdes
DE: einem eine
knallen
NL: iemand een klap geven