1. MWB
  2. Vertalen
  3. kleinlich (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • kleinlich > EN • kleinlich > ES • kleinlich > FR
Vertalingen kleinlich DE>NL

I kleinlich

bijv.naamw.
Uitspraak:  [ˈklainlɪç]

übergenau, pedantisch - bekrompen
Wenn es ums Geld geht, ist sie furchtbar kleinlich. - Als het over geld gaat is zij verschrikkelijk gierig.
kleinliche Vorschriften - beklemmende voorschriften


II kleinlich

bijwoord

deel van de uitdrukking: kleingeestig , bekrompen
alles kleinlich nachrechnen - alles krenterig natellen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
kleinlich kleinburgerlijk ; verminderd ; onedel ; laaghartig ; laag-bij-de-grond ; laag ; knijperig ; kleinzielig ; kleingeestig ; keutelachtig ; ingeslonken ; ingekrompen ; geringer gemaakt ; gemeen ; benepen ; bekrompen ; penibel ; pietluttig
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `kleinlich`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: banal
DE: beckmesserisch
DE: beschränkt
DE: borniert
DE: einfach
DE: eng
DE: engherzig
DE: engstirnig
DE: falsch
DE: geizig