Uitspraak: | [ɪn] |
Sie wohnt in England. - Zij woont in Engeland. Die Kinder spielen im Garten. - De kinderen spelen in de tuin. |
in die Stadt gehen - naar de stad gaan ins Ausland reisen - naar het buitenland reizen sich ins Bett legen - naar bed gaan |
im Jahr(e) 2006 - in het jaar 2006 im August - in augustus In den letzten Tagen hat es viel geregnet. - Het heeft in de afgelopen dagen veel geregend. |
Er kommt in zwei Stunden zurück. - Hij komt binnen twee uur terug. |
Er arbeitete bis spät in die Nacht hinein. - Hij werkte tot laat in de nacht door. Die Ursprünge dieser Entwicklung reichen weit ins Mittelalter zurück. - De oorsprong van deze ontwikkeling gaat terug tot in de middeleeuwen. |
Sie tranken in aller Ruhe einen Tee. - Zij dronken in alle rust van de thee. Das Modell gibt es unterschiedlichen Ausführungen. - Het model is te verkrijgen in verschillende uitvoeringen. |
Ich habe mich in ihm getäuscht. - Ik heb mij in hem vergist. Vertrauen in die Zukunft haben - vertrouwen hebben in de toekomst |
Uitspraak: | [ɪn] |
![]() (=etw. ist modern, aktuell interessant oder beliebt) - in Was heute noch in ist, kann morgen schon out sein. - Wat vandaag nog in is, kan morgen alweer uit zijn. |