Vertalingen glauben DE>NL
glauben
werkw.
1) für wahr, richtig oder möglich halten -
geloven , aannemen Ich kann nicht glauben, dass du das gemacht hast! - Ik kan het niet geloven dat jij dat hebt gemaakt! Ich glaube nicht mehr daran, dass das noch klappt. - Ik geloof er niet meer in dat het nog lukt. Du glaubst mir doch, oder? - Je gelooft me toch, of? |
2) eine bestimmte Meinung über etw. haben -
geloven Glaubst du, wir schaffen das? - Geloof je dat het ons lukt? „Ist das richtig so?‟ – „Ich glaube ja / schon.‟ - "Is het goed zo?" - "Ik denk het wel." |
3) überzeugt sein von etw. religie -
geloven an Gott glauben - in God geloven |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
glauben (ww.) | aannemen (ww.) ; geloven (ww.) ; gissen (ww.) ; gissing maken (ww.) ; raden (ww.) ; uitgaan van (ww.) ; veronderstellen (ww.) |
der Glauben | het geloof |
glauben | menen |
Bronnen: interglot; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `glauben`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: adoptierenDE: akzeptierenDE: an Kindes Statt annehmenDE: annehmenDE: auf dem Standpunkt stehenDE: betrachten alsDE: denkenDE: der Meinung seinDE: die Ansicht vertretenDE: die Meinung vertretenUitdrukkingen en gezegdes
DE: einem etwas
glauben
NL: iets van iemand aannemen