I das Gesetz

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[gəˈzɛʦ]
Verbuigingen:	Gesetzes , Gesetze

1) rechtlich verbindliche Norm in einem Staat ^juridisch - wet

die Gesetze befolgen / einhalten - de wet volgend / naleven ein Gesetz brechen / übertreten - een wet schenden / overtreden

2) allgemein beachtete Regel - wet

Das ist bei uns ein ungeschriebenes Gesetz. - Dat is bij ons een ongeschreven wet. die Gesetze der Höflichkeit / Gastfreundschaft - de wet van hoffelijkheid / gastvriendelijkheid

3) Prinzip, nach dem bestimmte Vorgänge in der Natur ablaufen ^wiskunde - wet

das Gesetz der Schwerkraft - de wet van de zwaartekracht Naturgesetz - natuurwet

II gesetzlich

bijv.naamw.

Uitspraak:

[gəˈzɛʦlɪç]

deel van de uitdrukking: ^juridisch wettelijk

gesetzliche Bestimmungen - wettelijke bepalingen

III gesetzlich

bijwoord
deel van de uitdrukking: wettelijk

Jeder ist gesetzlich verpflichtet, Mitmenschen in Not Erste Hilfe zu leisten. - Ieder is wettelijk verplicht om aan medemensen in nood Eerste Hulp te verlenen.

© K Dictionaries Ltd.

das Gesetz	de orde ; de regel (m) ; de regeling (v) ; het reglement ; het voorschrift ; de wet (m)
Gesetz	Europese wet ; rechtsstelsel ; statuut ; wet ; wetgeving

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Anordnung
DE: Bestimmung
DE: bürgerliches Recht
DE: Dienstordnung
DE: Disziplinarrecht
DE: Erbrecht
DE: Erlaß
DE: Gebot
DE: Handelsrecht
DE: Kriegsrecht

DE: ein Gesetz erlassen NL: een wet uitvaardigen