1. MWB
  2. Vertalen
  3. fummeln (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • fummeln > EN • fummeln > ES • fummeln > FR
Vertalingen fummeln DE>NL

fummeln

werkw.
Uitspraak:  [ˈfʊməln]

1) mit den Händen mühsam eine schwierige Aufgabe erledigen - friemelen
Ich musste ziemlich fummeln, bis alle Teile eingebaut waren. - Ik moest behoorlijk prutsen voordat alle onderdelen waren ingebouwd.
Er fummelt gern an seinem Auto. - Hij pruts graag aan zijn auto.

2) jemanden an intimen Stellen berühren und streicheln - knuffelen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
fummeln (ww.) aanklooien (ww.) ; aanmodderen (ww.) ; foezelen (ww.) ; friemelen (ww.) ; frommelen (ww.) ; frunniken (ww.) ; klooien (ww.) ; prutsen (ww.) ; rommelen (ww.) ; rotzooien (ww.)
fummeln pulken
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `fummeln`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: angrapschen
DE: baggern
DE: basteln
DE: einenWirbelschlagen
DE: herumdoktern
DE: herumfingern
DE: herumpfuschen
DE: pfuschen
DE: rasseln
DE: rauhabhobeln