Vertalingen fröhlich DE>NL
I fröhlich
bijv.naamw.
lustig und ohne Sorgen -
vrolijk II fröhlich
bijwoord
deel van de uitdrukking: vrolijk Die Kinder sprangen fröhlich herum. - De kinderen sprongen vrolijk rond. |
III die Fröhlichkeit
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈfrøːlɪçkait] |
Verbuigingen: | Fröhlichkeit |
deel van de uitdrukking: vrolijkheid © K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
fröhlich (bnw.) | vrolijk (bnw.) |
fröhlich | kleurig ; jolig ; kwiek ; levendig ; lustig ; monter ; ontzettend blij ; opgeruimd ; opgetogen ; speels ; tevreden ; uitbundig ; uitgelaten ; vergenoegd ; verrukt ; verzadigd ; voldaan ; wakker ; welgemoed ; zalig ; zielsgelukkig ; zonnig ; inblij ; bevredigd ; bezet ; blijgeestig ; blijgestemd ; dartel ; dolblij ; druk ; drukbezet ; fideel ; fleurig ; geanimeerd ; gelukzalig ; genoeg ; goed geluimd ; goedgehumeurd ; goedgeluimd ; goedlachs ; blij ; verheugd ; joviaal ; goedgezind ; gemoedelijk |
Bronnen: Trueterm; interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `fröhlich`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: aufgeräumtDE: freudigDE: frohDE: frohgemutDE: frohsinnigDE: heiterDE: lustigDE: munterDE: obenaufDE: vergnügt