Vertalingen familiär DE>NL
I familiär
bijv.naamw.
1) die Familie betreffend -
familiair aus familiären Gründen - uit familiaire redenen |
2) ungezwungen, locker -
familiair II familiär
bijwoord
1) deel van de uitdrukking: familiair Ich bin da familiär vorbelastet. - Ik ben familiair belast. |
2) deel van de uitdrukking: familiair In dem Hotel ging es sehr familiär zu. - In het hotel ging het er erg familiair aan toe. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
familiär | bekend ; familiair ; gemeenzaam ; tutoyerend ; vertrouwd ; familiaal |
Bron: interglotVoorbeeldzinnen met `familiär`

Voorbeeldzinnen laden....