Vertalingen entwirren DE>NL
entwirren (ww.) | afbreken (ww.) ; dechiffreren (ww.) ; decoderen (ww.) ; losknopen (ww.) ; loskrijgen (ww.) ; losmaken (ww.) ; loswerken (ww.) ; ontcijferen (ww.) ; ontrafelen (ww.) ; ontwarren (ww.) ; rafels loslaten (ww.) ; scheiden (ww.) ; stukmaken (ww.) ; uitpluizen (ww.) ; uitvezelen (ww.) ; verbrijzelen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `entwirren`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: abbrechenDE: abkoppelnDE: analysierenDE: anbrechenDE: aufbindenDE: aufdröselnDE: aufhakenDE: aufknotenDE: auflösenDE: aufmachen