1. MWB
  2. Vertalen
  3. Beruf (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • Beruf > EN • Beruf > ES • Beruf > FR
Vertalingen Beruf DE>NL

I der Beruf

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [bəˈruːf]
Verbuigingen:  Beruf(e)s , Berufe

Tätigkeit, die man gelernt hat und mit der man Geld verdient - beroep
einen Beruf erlernen, ausüben - een beroep leren, uitoefenen
Was sind Sie von Beruf? - Wat bent u van beroep?


II beruflich

bijv.naamw.
Uitspraak:  [bəˈruːflɪç]

deel van de uitdrukking: beroepsmatig
berufliche Erfahrungen sammeln - beroepsmatige ervaringen opdoen
Das gehört zu meinen beruflichen Pflichten. - Dat hoort bij de verplichtingen van mijn beroep.


III beruflich

bijwoord

deel van de uitdrukking: beroepsmatig
beruflich erfolgreich sein - beroepsmatig succesvol zijn
Ich habe morgen in Kassel beruflich zu tun. - Ik moet morgen beroepsmatig in Kassel zijn.
Was machen Sie beruflich? - Wat doet u beroepsmatig?

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
der Berufhet ambacht ; het ambt ; de baan ; het beroep ; de bezigheid (v) ; het métier ; de professie (v) ; de stiel (m) ; het vak ; het werk
Beruf beroep ; beroepsbezigheid
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Beruf`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: Amt
DE: Arbeit
DE: Arbeitsplatz
DE: Arbeitsstelle
DE: Aufgabe
DE: Beschäftigung
DE: Branche
DE: Erwerb
DE: Fach
DE: Funktion