Vertalingen Ausweichen DE>NL
ausweichen
werkw.
1) die Richtung oder Lage so ändern, dass man nicht auf etw. / jemanden trifft -
ont-/uitwijken dem entgegenkommenden Auto ausweichen - de tegemoetkomende auto ontwijken Er konnte gerade noch ausweichen. - Hij kon nog net uitwijken. |
2) vermeiden, sich nicht stellen -
ont-/uitwijken Weich mir nicht aus, ich hab dich was gefragt! - Ontwijk me niet, ik heb je wat gevraagd! Er wich meinem Blick aus. - Hij ontwijkt mijn blik. |
3) deel van de uitdrukking: auf etw. ausweichen (=etw. als Alternative benutzen) - een alternatief kiezen
auf einen anderen Termin ausweichen - naar een andere afspraak uitwijken
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
ausweichen (ww.) | mijden (ww.) ; ontlopen (ww.) ; ontwijken (ww.) ; opzij gaan (ww.) ; uit de weg gaan (ww.) ; uitwijken (ww.) ; vermijden (ww.) ; zwenken (ww.) |
das Ausweichen | mijding (znw.) ; omtrekkende beweging (znw.) ; de ontwijking (v) ; de uitwijking (v) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `Ausweichen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: aus dem Weg gehenDE: auswandernDE: emigrierenDE: fliehenDE: vermeidenDE: VermeidungDE: zur Seite gehen