Vertaal
Naar andere talen: • auslaufen > ENauslaufen > ESauslaufen > FR
Vertalingen auslaufen DE>NL

auslaufen

werkw.
Uitspraak:  auslaufən]

1) enden - aflopen
Das Angebot läuft bald aus. - De offerte loopt spoedig af.

2) nicht mehr hergestellt werden und daher nicht mehr lange verkauft werden - uitlopen
Auslaufmodelle zu reduzierten Preisen - uitloopontwerpen met prijskorting

3) aus etw. herausströmen - uitstromen
Aus dem Tanker sind fast 80.000 Tonnen Rohöl ausgelaufen. - Uit de tanker is bijna 80.000 ton ruwe olie gestroomd.

4) Flüssigkeit verlieren, leer werden - weg-/leeg-/lopen
Die Flasche ist umgekippt und ausgelaufen. - De fles is omgevallen en leeg gelopen.

5) den Hafen verlassen, wegfahren - uitvaren
Das Schiff läuft morgen nach Kapstadt aus. - Het schip vaart morgen uit naar Kaapstad.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
auslaufen (ww.) afvaren (ww.) ; resulteren (ww.) ; uitkomen bij (ww.) ; uitvaren (ww.) ; uitvloeien in (ww.) ; van wal gaan (ww.)
das Auslaufenhet wegvaren
auslaufen aflopen ; buitengaats brengen ; doorbraak ; loper ; naar zee brengen ; uitlopen ; uitvloeien ; van wal steken
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Diving dictionary


Voorbeeldzinnen met `auslaufen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: ablegen
DE: ausfahren
DE: ausgießen
DE: ausleeren
DE: auspumpen
DE: ausrinnen
DE: ausschütten
DE: auswirken
DE: den Anker lichten
DE: entleeren